Voorbeelden
Examples
Are you going to the store?
Ga je naar de winkel?
When are you going to brush your hair?
Wanneer ga je je haar (eens) borstelen?
I'm going to the store.
Ik ga naar de winkel.
I'm going to England.
Ik ga naar Engeland.
Are you going to fly to England?
Ga je naar Engeland vliegen?
Ga je met het vliegtuig naar Engeland?
I'm going to travel to Spain.
Ik ga naar Spanje.
I'm going to think about it.
Ik ga erover nadenken.
When are you going to comb your hair?
Wanneer ga je je haar (eens) kammen?
We are going to the party.
We gaan naar het feest.
We're going to get married.
We gaan trouwen.