Voorbeelden
Examples
She asked that he do it yesterday.
Ze vroeg het hem gisteren te doen.
Yesterday was Tuesday.
Gisteren was het dinsdag.
Yesterday was Saturday.
Gisteren was het zaterdag.
My team won yesterday.
Mijn team heeft gisteren gewonnen.
My team lost yesterday.
Mijn team heeft gisteren verloren.
My team played yesterday.
Mijn team speelde gisteren.