Voorbeelden
Examples
Will you pass me a napkin?
Mag ik een servetje?
Kun je me een servetje aangeven?
He will travel around South America.
Hij gaat rondreizen door Zuid-Amerika.
We will travel around the UK.
We gaan een rondreis maken door het Verenigd Koninkrijk.
Will you pass me that bowl?
Mag ik die kom?
I will go to England.
Ik ga naar Engeland.
Will you go to Spain?
Ga je naar Spanje?
Will you pass me a glass?
Mag ik een glas?
Will you pass me a spoon?
Mag ik een lepel?
Will you help me with this diaper?
Help je me met deze luier?
He will do an interview about the recent terrorism tonight.
Hij gaat vanavond een interview houden over het recente terrorisme.