Voorbeelden
Examples
She talks with me.
Ze praat met mij.
I have an interview with him.
Ik heb een sollicitatiegesprek met hem.
I talked with his receptionist.
Ik heb met zijn receptionist gesproken.
Ik sprak met zijn receptionist.
I have business with him.
Ik doe zaken met hem.
I'm going there with my dad.
Ik ga er met mijn vader heen.
I'm in love with you.
Ik ben verliefd op jou.
I want to speak with a lawyer.
Ik wil een advocaat spreken.
Will you help me with this diaper?
Help je me met deze luier?
It will travel with me.
Het/hij/zij gaat met mij mee op reis.
With whom am I speaking?
Met wie spreek ik?